Voorbeeld: Diesellocomotief V 320 001-1 van de particuliere spoorbouwer H.F. Wiebe. 2 DB AG Fcs draaibare zijlossers en 2 DB AG Res lage zijlossers met H.F. Wiebe-reclamebelettering. Alle voertuigen in Era VI conditie.
Locomotiefmodel: Het onderstel is van metaal, de carrosserie van kunststof. Beide vrachtwagens rijden. De locomotief heeft een klokvormige armatuurmotor. Frontsein wisselt met de rijrichting, 3x warmwit/2x rood. Machinekamerverlichting en imitatie. Cabineverlichting. De locomotief is zeer gedetailleerd met gedetailleerde en gedetailleerde beschilderingen en opschriften. De auto's hebben afzonderlijk aangebrachte handgrepen. 2 lageboordwagens en 2 draaibare Fcs-lossenwagens. Alle auto's zijn speciale modellen, niet los verkrijgbaar. Lengte over de buffers ca. 380 mm.
Hoogtepunten:
Grootschalige operatie: Al in 1956 begon de firma Henschel, voor eigen rekening maar in samenwerking met het BZA München, met de bouw van wat nog steeds de grootste en krachtigste dieselhydraulische locomotief van Europa is. Bij de ontwikkeling van deze reus kon Henschel putten uit waardevolle ervaring met exportlocomotieven. De V 320 001 gebruikte overigens de beproefde methode om twee motoren van 1.900 pk van de in aanbouw zijnde V 160 in de grote machine te monteren. De drieassige draaistellen waren echter volledig nieuw. De wielstellen kregen de ongebruikelijk grote diameter van 1.100 mm met het oog op de maximumsnelheid van 160 km/u. Door middel van een bij stilstand te bedienen wisselinrichting kan de combinatie van hoge snelheid (160 km/u) met lagere trekkracht (sneltreinen) of lage snelheid (100 km/u) met hoge trekkracht (goederentreinen) worden gespecificeerd. Het moderne, hoekige ontwerp van hun voorkant zette de trend voor alle latere DB-diesellocomotieven. De trotse lengte van 23 meter, de dikke brandstoftanks aan de onderkant van het frame en een statig aantal beweegbare ventilatieroosters gaven hem een reptielachtige gratie waarachter de twee motorsystemen brulden. Met zijn 122 ton ijzer en staal, verdeeld over zes wielstellen, kan het zeker een monster worden genoemd - maar wel een heel mooi monster! Door de hoge bezettingsgraad van Henschel kon de V 320 001 pas in 1962 worden geleverd. Aanvankelijk werd de locomotief gebruikt voor uitgebreide testritten en proeven. In 1963 kwam de locomotief als huurlocomotief in het wagenpark van de DB en werd aanvankelijk ingezet in het depot Hamm. In 1965 verhuisde de V 320 naar Kempten en vervoerde voornamelijk zware sneltreinen tussen München en Lindau. Daar bleek hij al snel uitermate geschikt voor de zware internationale sneltreinen en de dienstdoende machinist was vol lof over zijn vermogensreserves. Een van zijn sterrentreinen was de D 96 "Rhône-Isar" München - Lindau - Zürich - Genève met een aanhangwagenlading van meestal acht rijtuigen. Zowel DB als SBB boden hun modernste materieel aan. DB leverde drie typen 26,4 m lange rijtuigen, namelijk een AB4üm-63 (1e/2e klas coupérijtuig), twee of drie B4üm-63 (2e klas coupérijtuigen) en een BRbu4üm-61 (2e klas) half restauratierijtuig. De SBB deed daar met haar eenheidsrijtuigen type I (EW 1) in lichte staalbouw met twee B-rijtuigen (2e klas), een A-rijtuig (1e klas) en een bagagerijtuig van de serie D iets voor terug. In 1974 beëindigde de DB de lease van de V 320 (vanaf 1968: BR 232) en bracht deze terug naar de fabriek. Henschel onderwierp de locomotief aan een algemene inspectie en verkocht hem in april 1976 aan de Hersfelder Kreisbahn, waar hij tot 1988 werd gebruikt. Daarna kwam de locomotief bij de Teutoburger Wald-Eisenbahn (TWE). Nadat zijn termijn in 1992 was verstreken, verdween hij naar Italië om zijn genade te verdienen in de constructietreindienst. Daarmee leek het lot van deze zeer interessante machine bezegeld, maar in 1999 importeerde het spoorbouwbedrijf WIEBE hem op spectaculaire wijze terug naar Duitsland. Na een kostbare opknapbeurt en de installatie van nieuwe motoren, reed de trein vanaf maart 2000 weer op de Duitse rails, toen onder de naam 320 001-1 (WIEBE 7), tot 2015 toen een defecte wiellager een einde maakte aan de dienst. Sinds 2017 verrijkt het de fabriek van de fabrikant in Kassel (nu Bombardier) als tentoonstellingsobject.